e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen hijgen: higə (Meeuwen), jagen: jā.gǝ (Meeuwen) [JG 1a, 1b]Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen hijgen: hiegt (Meeuwen), reutelen: reutelen (Meeuwen), snakken: snakken (Meeuwen) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hik hik: hik (Meeuwen) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelblokje hemelding: hemeltink (Meeuwen), hinksteen: hinkstein (Meeuwen) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen heuvelhinken: heuvelhinken (Meeuwen), hinken: hinken (Meeuwen), /  hinke (Meeuwen) hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: hinke (Meeuwen), hiŋkə (Meeuwen), trappelen: trīēpele (Meeuwen) Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken richelen: rexǝlǝ (Meeuwen), rixǝlǝ (Meeuwen), ręxǝlǝ (Meeuwen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard jokkelpaardje: oe tussen o en oe uitspreken  joekelpeirdje (Meeuwen) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed hoed: hoed (Meeuwen) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hōt - hēj (Meeuwen), hu.t (Meeuwen), o.t (Meeuwen) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] III-1-3