25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
Opm.: in mod. dialect hoort men doorgaans achterste vèèr.
echterste vèèr (L364p Meeuwen),
averechts:
evərexs (L364p Meeuwen),
èverechts (L364p Meeuwen),
links:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
links (L364p Meeuwen)
|
achterstevoren, averechts || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
18 uur
avondeten (L364p Meeuwen),
avondkost:
18 uur
avondkost (L364p Meeuwen),
avondskost:
aoveskòst (L364p Meeuwen),
ōͅveskost (L364p Meeuwen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
əzi.n (L364p Meeuwen),
zie èèk
ezi-jn (L364p Meeuwen),
edik:
eēk (L364p Meeuwen),
éék (L364p Meeuwen),
De verkorte vorm van edik Dèèn appel is zuu zoor es (of wi-j) èèk
èèk (L364p Meeuwen),
eek
ēͅk (L364p Meeuwen),
ɛ.k (L364p Meeuwen)
|
azijn || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
litsen:
letsə (L364p Meeuwen)
|
Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bārt (L364p Meeuwen),
braam:
brǭm (L364p Meeuwen),
vlimmen:
vlemǝ (L364p Meeuwen)
|
baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || De uitpuilende rand mortel die ontstaat bij het aanbrengen van een geknipte voeg. [N 32, 35c]
I-4, II-9, III-1-1
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
lijf:
lijf (L364p Meeuwen)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
Di-j auwerwötse babbelèèrs woare toch vèèl heller es di-j ze allewi-jl verkuipe
babbelèèr (L364p Meeuwen),
babbeltje:
babbelke (L364p Meeuwen),
babəlkə (L364p Meeuwen),
karamel:
kermel (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
kərmeͅl (L364p Meeuwen)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || balletje van suiker of stroop, babbelaar || karamel || lekkers || snoep
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
borstkind:
bòrstkint (L364p Meeuwen),
busselkind:
bösselkeindsj (L364p Meeuwen),
kindje:
kénnəkə (L364p Meeuwen),
kleine, een -:
kléjnə (L364p Meeuwen),
plat kind:
plat keindsj (L364p Meeuwen)
|
borstkind || een kindje dat nog niet kan lopen || Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] || kindje dat (weleer) in windeltjes gewikkeld werd || kleine
III-2-2
|
19723 |
badkuip |
bad:
bat (L364p Meeuwen)
|
bad
III-2-1
|
18772 |
badslof |
badslof:
badslof (L364p Meeuwen)
|
badslof: lage slof van caoutchouc die s zomers gedragen werd
III-1-3
|