31803 |
houtsplinter |
splinster:
splenstǝr (L364p Meeuwen),
splinter:
splentǝr (L364p Meeuwen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
molm:
ollem (L364p Meeuwen),
worm:
wørm (L364p Meeuwen)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
29956 |
houwhamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (L364p Meeuwen)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
19187 |
hovaardig |
groots:
grīts (L364p Meeuwen),
hovaardig:
Ki-jk mich det huvèrig dingk ins luipe; det meintsj waal dat hiêl Bree aan zi-jn kònt hingt
huvèrig (L364p Meeuwen)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hovaardig
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
der is einə šienheiligə (L364p Meeuwen),
schijnheilige (L364p Meeuwen),
schone, een -:
schone (L364p Meeuwen)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huichelen (L364p Meeuwen),
komedie spelen:
kəmēͅdispīlə (L364p Meeuwen),
zich wat inbeelden:
die beeldt zich wat in (L364p Meeuwen)
|
voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
veͅ(ə)l (L364p Meeuwen)
|
huid, vel [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
šelfərs (L364p Meeuwen)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
y.tsla.ch (L364p Meeuwen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hȳf (L364p Meeuwen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|