19581 |
kruik |
tuit:
teit (L364p Meeuwen)
|
grote kan of kruik
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
greumel:
gri.məl (L364p Meeuwen),
Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr
griêmel (L364p Meeuwen),
greumeltje:
griemelke bruud (L364p Meeuwen),
kruimel:
krimmel (L364p Meeuwen)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krī.s (L364p Meeuwen),
mik:
mik (L364p Meeuwen)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-1-1
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruis of munt (L364p Meeuwen)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
kruisbeeld:
ei kriesbeeld (L364p Meeuwen)
|
Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
kronsəl* (L364p Meeuwen),
kroonsel (L364p Meeuwen),
nnl kruisbes
kroonsel (L364p Meeuwen)
|
kruisbes [ZND 16 (1934)] || stekelbes
I-7
|
20994 |
kruisbessenvlaai |
kronselenvlaai:
kroonselevlaai (L364p Meeuwen)
|
kruisbessenvlaai
III-2-3
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruisweegs [eggen]:
krī ̞i̯.swē̜xs (L364p Meeuwen),
krī.swē̜xs (L364p Meeuwen)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
kriəsə (L364p Meeuwen)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
30134 |
kruisverband |
kruisverband:
krīsvǝrbānt (L364p Meeuwen)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij muren dikker dan een halve steen. Zie ook afb. 39. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek; tweede laag: koppenlaag; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, enz. (Westra, pag. 19). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24d; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|