e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruik tuit: teit (Meeuwen) grote kan of kruik III-2-1
kruimel greumel: gri.məl (Meeuwen), Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr  griêmel (Meeuwen), greumeltje: griemelke bruud (Meeuwen), kruimel: krimmel (Meeuwen) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruis kruis: krī.s (Meeuwen), mik: mik (Meeuwen) deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9, III-1-1
kruis of munt kruis of munt: kruis of munt (Meeuwen) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kruisbeeld kruisbeeld: ei kriesbeeld (Meeuwen) Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbes kroenzel: kronsəl* (Meeuwen), kroonsel (Meeuwen), nnl kruisbes  kroonsel (Meeuwen) kruisbes [ZND 16 (1934)] || stekelbes I-7
kruisbessenvlaai kronselenvlaai: kroonselevlaai (Meeuwen) kruisbessenvlaai III-2-3
kruiselings eggen kruisweegs [eggen]: krī ̞i̯.swē̜xs (Meeuwen), krī.swē̜xs (Meeuwen) Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b] I-2
kruisen, kruisdagen? kruisen: kriəsə (Meeuwen) kruisen [RND] III-3-3
kruisverband kruisverband: krīsvǝrbānt (Meeuwen) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij muren dikker dan een halve steen. Zie ook afb. 39. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek; tweede laag: koppenlaag; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, enz. (Westra, pag. 19). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24d; N 31, 24e; monogr.] II-9