e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lies lies: lezə (Meeuwen), lēs (Meeuwen), liezen: lēzǝ (Meeuwen) De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] I-12, I-9, III-1-1
lieveheersbeestje lieveheersbeestje: livvenhiêrsbiêsje (Meeuwen), lievevrouwebeestje: ook in ZND 16, 006  levevruiwebizeke (Meeuwen), onzelieveherebeestje: øͅyzəlivɛnhīrsbīzəkə (Meeuwen), onzelievevrouwebeestje: onzelievevrouwebezeke (Meeuwen) lieveheersbeestje [DC 49 (1974)], [ZND 05 (1924)] III-4-2
liggen liggen: ligge (Meeuwen), liggə (Meeuwen) liggen [ZND 25 (1937)] III-1-2
liggende rollaag koplaag op zijn kop: koplōx˱ op ˲zęnǝ kop (Meeuwen), rollaag: rollǭx (Meeuwen) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.] II-9
lijden afzien: afzien (Meeuwen), lijden: lijden (Meeuwen), lijə (Meeuwen), lĭĕjə (Meeuwen), lett. en fig.  li-je (Meeuwen) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden || pijn hebben III-1-4
lijfbieden, prolapsus vaginae rozen: rozen (Meeuwen), ry.zǝn (Meeuwen) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbaar baar: baar (Meeuwen, ... ) lijkbaar || Lijkbaar. III-2-2, III-3-3
lijn waar het spel begint meet: meet (Meeuwen), schreef: schreef (Meeuwen) De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)] III-3-2
lijnzaadmeel lijzendmeel: lęi̯zǝtmɛ̄l (Meeuwen) De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadpap lijzentepap: lizętǝpap (Meeuwen) De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59] I-5