33882 |
melk van het paard |
paardsmelk:
pē̜rsme̜lǝk (L364p Meeuwen)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ā.frǫu̯i̯mǝr (L364p Meeuwen)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləgbo:r (L364p Meeuwen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
scheve:
šēͅvə (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lkǝ (L364p Meeuwen),
mɛlkǝ (L364p Meeuwen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vīǝ.lǝstan (L364p Meeuwen)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mɛlǝkstōl (L364p Meeuwen),
melkstoeltje:
mɛlǝkstēlkǝ (L364p Meeuwen)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktandjes:
meləkteͅntjəs (L364p Meeuwen)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19137 |
menen |
denken:
denken (L364p Meeuwen),
menen:
menen (L364p Meeuwen),
meͅi̯nə (L364p Meeuwen),
méjnə (L364p Meeuwen)
|
menen || van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
20222 |
mens |
mens:
mins (L364p Meeuwen)
|
mens
III-2-2
|