20922 |
onrijp |
rauw:
ruîw (L364p Meeuwen)
|
onrijp
III-2-3
|
19278 |
onrustig |
ongedurig:
ongedurig (L364p Meeuwen)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onnozel (L364p Meeuwen),
onschuldig:
ónsjildəch (L364p Meeuwen)
|
onschuldig || zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
dreftəx (L364p Meeuwen),
niet te temmen:
niet te temmen (L364p Meeuwen)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
derven (L364p Meeuwen),
missen:
missen (L364p Meeuwen)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
morgenbrood:
mèrgebruud (L364p Meeuwen),
mérgebrûût (L364p Meeuwen),
mɛrgenbruud (L364p Meeuwen),
morgeneten:
morgeneten (L364p Meeuwen)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
peiperkook (L364p Meeuwen),
Det gòng (of ging) er in wi-j pèperkook: dat smaakt blijkbaar uitstekend
pèperkook (L364p Meeuwen),
Verklw. pp\\rke.ksk\\
pɛ.pərku.k (L364p Meeuwen)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontsstɛ.kiŋ (L364p Meeuwen)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
ontvangen:
ontvangen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontsēͅn (L364p Meeuwen),
ontzien (L364p Meeuwen)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|