19465 |
overgordijn |
gordijn:
gərdin (L364p Meeuwen)
|
gordijn
III-2-1
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
omzomen:
omzɛjmǝ (L364p Meeuwen),
oversteken:
ięvǝrstɛ̄kǝ (L364p Meeuwen)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18534 |
overhemd met boord |
hemd met kol:
himme met kol (L364p Meeuwen),
hemd met kraag:
himme met kraag (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
hemd zonder boord:
himme zónner boord (L364p Meeuwen),
hemd zonder kraag:
himme zonner kraag (L364p Meeuwen)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
iǝvǝrhōf (L364p Meeuwen)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
23075 |
overige beugeltermen |
klepelen:
Ge hebt geklepeld, dat telt niet.
kli.pələ (L364p Meeuwen)
|
Klepelen: (in beugelspel) met de sleger tegen de ring slaan.
III-3-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
iéverjas (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Ss. sub jas.
overjas (L364p Meeuwen)
|
[overjas] || een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
overkotig:
iǝvǝrkűǝtix (L364p Meeuwen)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
op en af [eggen]:
ǫp˱ ǝn ā.f (L364p Meeuwen)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21809 |
overleg |
bezei:
bezeei (L364p Meeuwen),
overleg:
īvərleͅi̯x (L364p Meeuwen)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|