30471 |
pannen hangen |
pannen legen:
pánǝ lęjgǝ (L364p Meeuwen),
voorlopig leggen:
vȳrlęjpex lęgǝ (L364p Meeuwen)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
schrobben:
schrobben (L364p Meeuwen),
schuren:
choeren (L364p Meeuwen),
schuren (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
opvoegen:
op˲vōgǝ (L364p Meeuwen)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
29931 |
pannenbier |
meidrinkens:
męjdrenkǝns (L364p Meeuwen)
|
De drank, vaak bier, die bij het richtfeest wordt geschonken. [N 88, 184; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
verklw. pan\\ke.ksk\\
panəku.k (L364p Meeuwen),
smoutkoek:
smautkook (L364p Meeuwen)
|
pannenkoek
III-2-3
|
30474 |
pannenstrijker |
kopvoeger:
kǫp˲vōgǝr (L364p Meeuwen),
stootvoeger:
stȳt˲vōgǝr (L364p Meeuwen),
voegijzer:
vō.x˱īzǝr (L364p Meeuwen)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
nijptang:
niptaŋ (L364p Meeuwen),
pitstang:
pets`taŋ (L364p Meeuwen)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
slof:
slof (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
kort uitgesproken
’n sloof (L364p Meeuwen)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)], [ZND m] || slof
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
verkl. pepke Viêr det mager pepke, zag Jepke, gèèf ich nog gèè knepke
pap (L364p Meeuwen)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
pepeer fommelen (L364p Meeuwen)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|