e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulerwten sokkererwten: sokərēͅ.rtə (Meeuwen) [Goossens 1b (1960)] I-7
peulvruchten afhalen vezen: vēͅzə (Meeuwen), peulvruchten (inz. bonen) ontdoen van de zijdraad  vèze (Meeuwen) de vezeldraad van een peulvrucht verwijderen || vezen III-2-3
peuzelen peuzelen: peuzelen (Meeuwen) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
piano piano: pija.no (Meeuwen) Piano. III-3-2
piekeren dubben: dubben (Meeuwen), piekeren: piekeren (Meeuwen), prakkiseren: prakkezeren (Meeuwen), prakəzēͅrə (Meeuwen) over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] III-1-4
pijl pijl: pijl (Meeuwen, ... ), pî.l (Meeuwen) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl. III-3-2
pijl van een boog hoogte: hījxtǝ (Meeuwen) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijn pijn: pin (Meeuwen) pijn [RND] III-1-2
pijp pijp: pî.p (Meeuwen) pijp (rookwerktuig) III-2-3
pijpbeen onderbeen: onǝrbɛ̄i̯n (Meeuwen), pijp: piǝp (Meeuwen) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9