34193 |
aangetaste uier |
driedeem:
dridēm (L364p Meeuwen)
|
De door ontsteking aangetaste uier of één van de kwartieren die aangetast is. [N 52, 6b; A 48A, 10c, 11b; monogr]
I-11
|
20350 |
aangetrouwd |
aangestrikt:
schertsend
aangestrikt (L364p Meeuwen),
aangetrouwd:
lett.
aangetruidsj (L364p Meeuwen)
|
aangetrouwd || aangetrouwd of verwant
III-2-2
|
21470 |
aangeven, verklikken |
aangeven:
ps. omgespeld volgens RND!
a͂ngēͅvə (L364p Meeuwen),
klikken:
ps. omgespeld volgens RND!
klekə (L364p Meeuwen),
zwetsen:
zwetsen (L364p Meeuwen)
|
een overtreding of misdrijf bekend maken aan de overheid [aangeven, verklikken, verklappen] [N 90 (1982)] || heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
verhandvollen:
verhampelen (L364p Meeuwen)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
jammeren:
¯t is waal joamer, mè de köns neet bli-jve joamere
joamere (L364p Meeuwen),
lamenteren:
Vgl. Latijn lamentari (bejammeren) este zuu bli-jfs lamme(n)tère aan mi-jne kop, wèèr ich er oppen door nog raadgek van
lammetère (L364p Meeuwen),
zagen:
zagen (L364p Meeuwen),
zeuren:
zeuren (L364p Meeuwen)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)] || klagen || lammenteren, klagen
III-1-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bidden en smeken:
bidden en smeken (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
ploegen:
ploegen (L364p Meeuwen),
zeuren:
zuren (L364p Meeuwen)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23162 |
aanloop |
aanloop:
Zijn aanloop nemen.
a.nløyp (L364p Meeuwen)
|
Aanloop.
III-3-2
|
22794 |
aanlopen |
aanloop hebben:
aanluip hemme (L364p Meeuwen),
aanlopen:
aunleupen (L364p Meeuwen)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
28929 |
aanmeten |
meten:
mɛ̄tǝ (L364p Meeuwen)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
21872 |
aanrekenen |
manen:
Van Dale: IV. manen, 1. (iem.) met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen ervan, m.n. tot betaling.
manen (L364p Meeuwen)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|