19410 |
roet |
kruis:
kroos (L364p Meeuwen),
roet:
roet (L364p Meeuwen),
rōt (L364p Meeuwen)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
Hèè waas zuu zwart es root
root (L364p Meeuwen)
|
roet
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoezen (L364p Meeuwen)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kűǝ.rǝ (L364p Meeuwen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebruud (L364p Meeuwen),
roͅgebry.t (L364p Meeuwen)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L364p Meeuwen),
roͅk (L364p Meeuwen)
|
rok [ZND m] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
blaken:
bloake (L364p Meeuwen),
dompelen:
dompələ (L364p Meeuwen),
roken:
røͅĭkə (L364p Meeuwen),
røͅĭkər (L364p Meeuwen)
|
roken || roken (sigaret -) || roken, dampen
III-2-1, III-2-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L364p Meeuwen)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22443 |
rommelpot |
rommelpot:
rommelpot (L364p Meeuwen)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
rondreizen:
ps. omgespeld volgens RND!
rontreͅi̯zə (L364p Meeuwen)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|