e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roet kruis: kroos (Meeuwen), roet: roet (Meeuwen), rōt (Meeuwen) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet2 roet: Hèè waas zuu zwart es root  root (Meeuwen) roet III-2-1
roezemoezen roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoezen (Meeuwen) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rogge koren: kűǝ.rǝ (Meeuwen) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood roggebrood: roggebruud (Meeuwen), roͅgebry.t (Meeuwen) roggebrood [ZND 34 (1940)] III-2-3
rok: algemeen rok: rok (Meeuwen), roͅk (Meeuwen) rok [ZND m] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
roken blaken: bloake (Meeuwen), dompelen: dompələ (Meeuwen), roken: røͅĭkə (Meeuwen), røͅĭkər (Meeuwen) roken || roken (sigaret -) || roken, dampen III-2-1, III-2-3
rollen wellen: wɛlǝ (Meeuwen) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rommelpot rommelpot: rommelpot (Meeuwen) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] III-3-2
rondreizen, pendelen rondreizen: ps. omgespeld volgens RND!  rontreͅi̯zə (Meeuwen) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1