17885 |
ruk |
snok:
snuk (L364p Meeuwen)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
trekken:
trikken (L364p Meeuwen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
rukwind (L364p Meeuwen),
windstoot:
windstoot (L364p Meeuwen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
buigel:
boͅugəls (L364p Meeuwen),
buigel (L364p Meeuwen),
horzel:
huursel (L364p Meeuwen),
hy(3)̄rsəl (L364p Meeuwen),
horzel
hūirsələ (L364p Meeuwen)
|
horzel [ZND 27 (1938)] || insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
angel (L364p Meeuwen),
runderhorzel doet dat
a.ŋəl (L364p Meeuwen)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20936 |
runderlap |
biefstuk:
bifstɛk (L364p Meeuwen)
|
biefstuk
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
veestapel:
viǝstā.pǝl (L364p Meeuwen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
rops (L364p Meeuwen),
rups (L364p Meeuwen),
ròps (L364p Meeuwen)
|
rups || rups rups [DC 46 (1971)] || rups, vlinderlarve
III-4-2
|
23176 |
rups (kermis) |
rups:
Cfr. rupsband.
rops (L364p Meeuwen)
|
Rups: kermisvermaak.
III-3-2
|
17832 |
rusten |
schoften:
ṣoftə (L364p Meeuwen)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|