18465 |
schoenen poetsen |
blinken:
bleŋkə (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
blinken (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen),
bliŋkə (L364p Meeuwen),
wiksen:
wikse (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst
wikse (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
de schoenen blinken (poetsen) || doen blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken || schoenen poetsen || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
a.ntrɛkər (L364p Meeuwen)
|
werktuig om zijn schoen aan te trekken
III-1-3
|
18394 |
schoensmeer |
blink:
blink (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen),
schoenwiks:
sjoonwiks (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
wiks:
doa is witte en brûne wiks
wiks (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
schoencrème || schoensmeersel || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
nestel:
nistəl (L364p Meeuwen)
|
schoenveter
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L364p Meeuwen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (L364p Meeuwen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šoxt (L364p Meeuwen),
šǫxt (L364p Meeuwen)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
24902 |
schoft, kwart van een werkdag |
poos:
py.s (L364p Meeuwen)
|
een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L364p Meeuwen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
šokšøuwərə (L364p Meeuwen)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|