30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šōrpǝpēr (L364p Meeuwen),
šūrpǝpēr (L364p Meeuwen)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal, bijvoorbeeld gemalen glas, zand, amaril of carborundum zijn aangebracht. Zie ook het lemma ɛschuurpapierɛ in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in WLD ii.9, pag. 205.' [N 53, 148a; monogr.]
II-12
|
33416 |
schuurpoort |
schuurdeur:
šērdīǝ.r (L364p Meeuwen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
chop (L364p Meeuwen),
schop (L364p Meeuwen),
šoͅp (L364p Meeuwen)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19063 |
schuw |
schuw:
sjŭŭw (L364p Meeuwen)
|
schuw
III-1-4
|
34117 |
scrotum |
beugel:
bī.gǝl (L364p Meeuwen)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34522 |
seksen |
sekken:
sɛkǝ (L364p Meeuwen),
seksen:
sɛksǝ (L364p Meeuwen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seͅldərii̯ (L364p Meeuwen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19401 |
servies |
servies:
servies (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
sərvī.s (L364p Meeuwen),
Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap
servi-js (L364p Meeuwen)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] || servies
III-2-1
|
21256 |
servituut |
ingat:
i.ga.t (L364p Meeuwen)
|
ingang van een akker, waarlangs men er met de kar op kan rijden
III-3-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
doekje:
deekske (L364p Meeuwen),
handwerkje:
handwerkske (L364p Meeuwen),
lapje:
lapke (L364p Meeuwen),
lepke (L364p Meeuwen),
sierlapje:
is sierlapje
seerlepke (L364p Meeuwen)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|