22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
spierke trekken (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
centerbrik:
sɛndǝrbrek (L364p Meeuwen),
holle brik:
hōlǝ brek (L364p Meeuwen)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|
21373 |
spijbelen |
haagschool:
haagschool (L364p Meeuwen),
heggenschool:
hɛgəskoͅ:əl (L364p Meeuwen)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (L364p Meeuwen
[(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
18202 |
spijkerbroek |
jeans:
dzjiens (L364p Meeuwen)
|
Spijkerbroek (jeans). Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nexǝlǝ (L364p Meeuwen),
nāgǝlǝ (L364p Meeuwen),
nīǝgǝlǝ (L364p Meeuwen
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
18203 |
spijkerjas |
jeansjasje:
dzjiensjeske (L364p Meeuwen)
|
Spijkerjasje. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
jeanskostuum:
dzjienskostuum (L364p Meeuwen)
|
Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
30126 |
spijkerribben |
bruggen:
bręjgǝ (L364p Meeuwen),
ontlastingsbalken:
ontlasteŋs˱bɛlǝk (L364p Meeuwen)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
24379 |
spin |
spin:
spen (L364p Meeuwen),
spɛn (L364p Meeuwen)
|
spin [RND]
III-4-2
|