29972 |
steigerplanken |
stellingplanken:
[stelling]plɛ̄ŋk (L364p Meeuwen)
|
De houten planken die op de kortelingen worden gelegd en de vloer van de steiger vormen. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3c; monogr.]
II-9
|
29968 |
steigerschoren |
streven:
strē̜vǝ (L364p Meeuwen),
zwiepen:
(enk)
zwīp (L364p Meeuwen)
|
Planken die diagonaal aan de buitenzijde van de staanders worden gespijkerd ter versteviging van het geraamte. Zie ook afb. 17. [N 32, 2f; monogr.]
II-9
|
29965 |
steigertouw |
stellingzeil:
stɛleŋzęjl (L364p Meeuwen
[(meervoud: stɛleŋzęjlǝr)]
)
|
Het touw waarmee de aanbinder aan de staanders wordt vastgebonden. Steigertouwen zijn vervaardigd van hennep of van vezelmateriaal van gelijke sterkte, zijn minimaal 5 m lang en hebben een doorsnede van minimaal 1 cm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2c; monogr.]
II-9
|
29974 |
steigervloer |
eerste/tweede stelling:
[eerste/tweede stelling] (L364p Meeuwen)
|
De uit steigerplanken samengestelde vloer waarop de metselaar staat. De woordtypen 'steiger' en 'stelling' zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers deze woorden ook gebruikten in de betekenis ...stellingvloerø̄. Doorgaans werd er aan het woord 'eerste', 'tweede', 'derde', etc. toegevoegd om de verschillende verdiepingen aan te duiden. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3e; monogr.]
II-9
|
21421 |
stelen |
stelen:
steͅlə (L364p Meeuwen),
stêle (L364p Meeuwen)
|
stelen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
30018 |
stelling |
ezel:
iǝzǝl (L364p Meeuwen)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
stelpə (L364p Meeuwen)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
stelt (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Op stelten lopen.
stâêlt (L364p Meeuwen)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)] || Stelt.
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
ps. omgespeld volgens RND!
stemə (L364p Meeuwen)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
doppen:
ps. omgespeld volgens RND!
doͅpə (L364p Meeuwen)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|