34050 |
stier |
looi:
lȳi̯ (L364p Meeuwen),
var:
var (L364p Meeuwen),
vār (L364p Meeuwen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stif (L364p Meeuwen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
kwade saro:
Het is afgel, van het reg.ww. sarren en het zn. een sar: plaaggeest z ook sakker, gedwèringde
eine koaje saro (L364p Meeuwen),
lastige saro:
eine lestige saro (L364p Meeuwen),
sakker:
sakker (L364p Meeuwen),
stijfkop:
sti-jfkop (L364p Meeuwen),
stijfkop (L364p Meeuwen),
stīēfkòp (L364p Meeuwen),
stijverik:
sti-jferik (L364p Meeuwen),
warserik:
wèèrserik (L364p Meeuwen),
warskop:
werskop (L364p Meeuwen),
wēͅrskoͅp (L364p Meeuwen),
wèèrskop (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
warszak:
wèèrszak (L364p Meeuwen)
|
dwarskop || iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppigaard || kwaadaardige dwarskop || strijfkop
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
wers (L364p Meeuwen),
wēͅrs (L364p Meeuwen)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stifsəl (L364p Meeuwen)
|
stijfsel
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stēvbī.gǝls (L364p Meeuwen)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
30015 |
stijve mortel |
stijve mortel:
stīvǝ mortǝl (L364p Meeuwen),
te helle mortel:
tǝ hɛlǝ mortǝl (L364p Meeuwen)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikə (L364p Meeuwen)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28975 |
stiksteek |
achtersteek:
achtersteek (L364p Meeuwen),
stiksteek:
stekstēk (L364p Meeuwen)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
25212 |
stille regen |
malse regen:
ənə màlsə réégə (L364p Meeuwen),
sneeuwregen:
sneeuwregen (L364p Meeuwen)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|