18925 |
uitstellen |
trekken:
trekken (L364p Meeuwen),
uitstellen:
uitstellen (L364p Meeuwen),
y(3)̄tsteͅlə (L364p Meeuwen)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
uitvlucht (L364p Meeuwen),
ytfluxt (L364p Meeuwen)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kui̯stro.nt (L364p Meeuwen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
āfseͅtə (L364p Meeuwen),
āf˲zętǝ (L364p Meeuwen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] || met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
I-10, III-3-1
|
30051 |
uitzetplanken |
afpaalplanken:
āfpǭlplɛŋk (L364p Meeuwen),
korte plankjes:
kortǝ plɛŋkskǝs (L364p Meeuwen)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
17699 |
urine |
pis:
pes (L364p Meeuwen),
zeik:
zēi̯k (L364p Meeuwen)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pesə (L364p Meeuwen),
zeiken:
zei̯kǝ (L364p Meeuwen)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
22465 |
vaandel |
vlag:
vlag (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
wimpel:
wimpel (L364p Meeuwen)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vęrs (L364p Meeuwen),
vɛ̄rs (L364p Meeuwen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelplag:
sjutelplagk (L364p Meeuwen),
schotelvod:
sjutelvod (L364p Meeuwen),
šy(3)̄təlvoͅt (L364p Meeuwen)
|
vaatdoek
III-2-1
|