22333 |
vals spel |
foetelarij:
foetelarij (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
[Vals spel]. || Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetelen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
fytələ (L364p Meeuwen),
Fr. foutre; WNT.
fytələ (L364p Meeuwen)
|
Foetele[n]: kaartspel. || Foetele[n]: oneerlijk zijn (inz. bij het spel). || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29067 |
vals splitje |
toe slipje:
tȳw slepkǝ (L364p Meeuwen)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
29036 |
valse glans |
blink:
bleŋk (L364p Meeuwen)
|
Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelaar (L364p Meeuwen),
fytəlɛ:r (L364p Meeuwen),
zeurzak:
zeurzak (L364p Meeuwen)
|
Foetelaar: bedrieger. || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29982 |
valsteiger |
onderste stelling:
oŋǝrstǝ stɛleŋ (L364p Meeuwen),
onderstelling:
ǫnǝrstɛleŋ (L364p Meeuwen)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|
20474 |
van hoge afkomst |
van sjiek volk:
van sjik volk (L364p Meeuwen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
buzze geven, kemp,:
kletsuur geven (L364p Meeuwen),
capide geven:
cf. WBD i.v. "s.v. "capide geven
kəpitxēͅvə (L364p Meeuwen),
gas geven:
gas geven (L364p Meeuwen)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] || welke uitdrukkingen kent uw dialect om te zeggen dat we er kracht of drift moeten achter zetten om klaar te komen; sommige dialecten zeggen b.v. we zullen moeten katoen geven (of: hem katoen geven, of: van katoen geven), lament geven [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
rijzen:
rīzǝn (L364p Meeuwen),
ruizelen:
rii̯zǝlǝ (L364p Meeuwen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L364p Meeuwen),
vangə (L364p Meeuwen)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|