24395 |
vlo (mv., fon.) |
luis:
lies (L364p Meeuwen)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
de beek staat hoog:
de beek staat hoog
də bîêk stéjt hûûch (L364p Meeuwen),
hoogtij:
hoogtij (L364p Meeuwen),
hoogwater:
hoogwater (L364p Meeuwen)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21784 |
vloek |
knoop:
een knoop opzetten (L364p Meeuwen),
vloek:
vlūk (L364p Meeuwen)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21395 |
vloeken |
sakkeren:
sakkeren (L364p Meeuwen),
vloeken:
vloeken (L364p Meeuwen),
vlūkə (L364p Meeuwen)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30006 |
vloermortel |
cementpap:
sǝmɛntpap (L364p Meeuwen),
chape-mortel:
šapmortǝl (L364p Meeuwen)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
30127 |
vloerplanken |
planken:
plšŋk (L364p Meeuwen)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
dalle (fr.):
met stoottoon vgl. Fr. dalle Ver goan viêr uis hûs nûw dals loate lègke
dal (L364p Meeuwen),
plavei:
plevej (L364p Meeuwen),
De wèèg noa de höl is möt gooj viêrnemes geplavejdsj
plevej (L364p Meeuwen)
|
grote meestal cementen tegel || plavei || tegel
III-2-1
|
34191 |
vlokken in de melk |
stoppen:
stɛp (L364p Meeuwen)
|
Bij uierontsteking kunnen er kleine stolseltjes in de melk komen. [N 52, 5b; A 48A, 10b; N 52, 5a, 5c]
I-11
|
19277 |
vlug |
hortig:
hòrtich (L364p Meeuwen),
rap:
rap (L364p Meeuwen),
vite (fr.):
fiet (L364p Meeuwen)
|
levendig, snel, vlug || vlug
III-1-4
|
34016 |
vlugger |
allez-jup:
alē jø̜p (L364p Meeuwen),
hup:
hip (L364p Meeuwen)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|