19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zex vēͅgə (L364p Meeuwen),
zich voegen (L364p Meeuwen)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
spo.jə (L364p Meeuwen)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
het hoog in de bol hebben:
⁄t hoog in de bol hebben (L364p Meeuwen),
kakmadam:
ki-jk mich doa de kakmedammeke ins möt hèèr huug hekskes iêver de stroat wagkele
kakmedam (L364p Meeuwen),
stront wie heeft me gescheten:
stront wie heeft me gescheten (L364p Meeuwen),
zich wat inbeelden:
zich wat inbeelden (L364p Meeuwen)
|
hovaardig en aanstellerig vrouwmens || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
denken:
ook materiaal znd 27, 39
dinke (L364p Meeuwen),
zich inbeelden:
zich inbeeldə (L364p Meeuwen),
ook materiaal znd 27, 39
zich inbeele (L364p Meeuwen)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)] || zich inbeelden
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
uit zijn kram schieten:
uit zijn kram schieten (L364p Meeuwen),
uit zijn krammen schieten:
y(3)̄t sən kramə sjēͅtə (L364p Meeuwen),
zich giftig maken:
zich giftich maken (L364p Meeuwen),
zich recht zetten:
zich recht zetten (L364p Meeuwen)
|
zich giftig maken || zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
we.ntǝlǝ (L364p Meeuwen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich schamen:
zich sjaamə (L364p Meeuwen)
|
zich schamen
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
abuis hebben:
abuis hebben (L364p Meeuwen),
abuis zijn:
əbis zēͅn (L364p Meeuwen)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18201 |
zich verkleden |
omkleden:
omkleden (L364p Meeuwen)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
20496 |
zich verslikken |
zich verslikken:
zich verslikke (L364p Meeuwen)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|