24501 |
braambes |
braamberen:
brombīr (L364p Meeuwen),
brōmbīərə (L364p Meeuwen),
bròmbiêr (L364p Meeuwen)
|
braam(bessen) [RND] || braambes
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
bro.mbīǝ.rǝ(n) (L364p Meeuwen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L364p Meeuwen),
broͅ.i̯jə (L364p Meeuwen),
vleis broͅjen (L364p Meeuwen)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kotsə (L364p Meeuwen),
spijen:
spijə (L364p Meeuwen)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branən (L364p Meeuwen),
Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn
branne (L364p Meeuwen)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
knabben:
knap (L364p Meeuwen),
spalken:
spalken (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
stoofhout:
stoafhuit (L364p Meeuwen),
vinkelhout:
veŋkəlhøͅi̯t (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
vinkelhuit (L364p Meeuwen),
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L364p Meeuwen)
|
[ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brant˲gē̜ ̞vǝl (L364p Meeuwen),
scheidingsmuur:
šęi̯leŋsmōr (L364p Meeuwen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
21468 |
brandslang |
darm:
ps. omgespeld volgens RND!
dɛrəm (L364p Meeuwen)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19840 |
brandstof |
stokens:
genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes
stukes (L364p Meeuwen)
|
het stoken
III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
o.nǝrhɛ.lǝp (L364p Meeuwen)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|