21250 |
brief |
brief:
bre.f (L364p Meeuwen),
brēf (L364p Meeuwen)
|
brief [RND], [ZND m]
III-3-1
|
21205 |
briefkaart |
postkaart:
ps. omgespeld volgens RND!
poͅska͂rt (L364p Meeuwen),
Sub post [post], ss.
postkaart (L364p Meeuwen)
|
de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)] || postkaart, briefkaart
III-3-1
|
33840 |
briesen |
briesen:
brisǝ (L364p Meeuwen),
bruisen:
brūsǝ (L364p Meeuwen),
spruisen:
sprű.sǝ (L364p Meeuwen)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
19419 |
briket |
briket:
briket (L364p Meeuwen)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19245 |
broeden |
uitdenken:
ydiŋkə (L364p Meeuwen),
uitkienen:
uitkienen (L364p Meeuwen)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brēi̯ǝ (L364p Meeuwen),
brēi̯ǝn (L364p Meeuwen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broer:
breer (L364p Meeuwen)
|
broeder
III-2-2
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brēi̯hɛks (L364p Meeuwen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L364p Meeuwen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18540 |
broek met split |
boks met een schrijdersgat:
bóks mèt e sjriejersgaat (L364p Meeuwen),
boks met schrijdersgat:
bóks met sjriejersgaat (L364p Meeuwen)
|
een broek met een slip aan de voorkant [N 59 (1973)]
III-1-3
|