29893 |
dakpan |
dakpan:
dākpan (L364p Meeuwen),
pan:
pán (L364p Meeuwen)
|
Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.]
II-8
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
dal (L364p Meeuwen),
laagte:
laagte (L364p Meeuwen),
zonk:
zonk (L364p Meeuwen),
zónk (L364p Meeuwen)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21172 |
dam |
dam:
dam (L364p Meeuwen)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blys (L364p Meeuwen)
|
bloeze [sic]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantəl (L364p Meeuwen)
|
mantel
III-1-3
|
19633 |
dampen |
paffen:
paffen (L364p Meeuwen),
paven:
pa.və (L364p Meeuwen),
paave (L364p Meeuwen)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || sterk roken
III-2-3
|
28402 |
dar |
eerde[bij]:
ę̄rdǝ[bij] (L364p Meeuwen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
derəm (L364p Meeuwen)
|
darm, darmen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
speels:
speels (L364p Meeuwen),
wild:
weltj (L364p Meeuwen)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
sjaal:
šâl (L364p Meeuwen)
|
sjaal
III-1-3
|