18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
B.v. Een dimpel in den hoed. [klankwettige ontronding]
dimpəl (L364p Meeuwen)
|
deuk
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dīǝr (L364p Meeuwen),
De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze
diêr (L364p Meeuwen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (L364p Meeuwen),
klink (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
klink || Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (L364p Meeuwen)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
ps. omgespeld volgens RND!
dīrwa͂rdər (L364p Meeuwen)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
aan de schijt zijn:
aan de schijt zijn (L364p Meeuwen),
dunne, de -:
dinə (L364p Meeuwen),
schijt:
ṣi.t (L364p Meeuwen)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
dēf (L364p Meeuwen),
schelm:
šelm (L364p Meeuwen)
|
dief [ZND 23 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deenst (L364p Meeuwen)
|
dienst
III-1-4
|
21756 |
dienstplicht moeten doen |
binnen moeten:
ps. omgespeld volgens RND!
benəmutə (L364p Meeuwen)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L364p Meeuwen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|