18784 |
franje |
franjel:
fra.nəl (L364p Meeuwen)
|
franje: afhangende draad
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Vée hemmen in Frankriek gezèten (L364p Meeuwen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25240 |
fris weer |
fris:
fris (L364p Meeuwen),
kouwig:
kouwig (L364p Meeuwen)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronsə (L364p Meeuwen)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
laten rijp worden:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
laote riep wēēren (L364p Meeuwen)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snaatse (L364p Meeuwen)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L364p Meeuwen)
|
fruit, slecht, minderwaardig —
I-7
|
30056 |
fundament |
betonvoet:
bǝtoŋvōǝt (L364p Meeuwen),
fondament:
fynǝmɛnt (L364p Meeuwen),
fǫndǝmɛnt (L364p Meeuwen),
voet:
vōǝt (L364p Meeuwen)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
schouwvoet:
šő̜wvo.ǝt (L364p Meeuwen)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgraven:
fondamɛntǝ ȳt˲grāvǝ (L364p Meeuwen)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|