30087 |
bult |
bult:
bølt (L265p Meijel)
|
Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b]
II-9
|
28499 |
bultbroed |
bultbroed:
bøltbrut (L265p Meijel)
|
Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b]
II-6
|
27060 |
bulten |
in bulten zetten:
en bøltǝ zetǝ (L265p Meijel),
in hopen zetten:
en hyǝp zetǝ (L265p Meijel)
|
Turf in bulten opstapelen. [II, 85a]
II-4
|
26789 |
bulten in de veenkuil |
bulten:
bøltǝ (L265p Meijel)
|
Bulten in de veenkuil veroorzaakt door het opkomende grondwater. [I, 48]
II-4
|
30483 |
bundel dekriet |
bos:
bos (L265p Meijel)
|
[N F, 3; div.]
II-9
|
21118 |
bundel groenten |
bos:
Nijmeegs (WBD)
bós (L265p Meijel),
oude spellingsysteem prei
bos (L265p Meijel),
bussel:
eigen spellingsysteem
bussel (L265p Meijel),
oude spellingsysteem asperge
bussel (L265p Meijel)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
bŏĕndər (L265p Meijel),
hectare:
hectaar (L265p Meijel)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 aren (3 merge) [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24890 |
buntgras |
gras:
gras (L265p Meijel),
poezengras:
pūzǝgras (L265p Meijel),
smelen:
smēlǝ (L265p Meijel)
|
Bunt, bentgras (molinca coerulia) of ook smelen en pijpestrootje genoemd. Buntgras groeit in forse pollen van een paar decimeter dikte op vochtige zand- en hoogveengronden. Gedroogd lenen zich de gladde stengels uitstekend voor het fijne vlechtwerk. Buntgras is stug, sterk en gaat in gevlochten toestand lang mee. De benaming pijpestrootje is ontleend aan het feit dat een dunne grashalm van het buntgras dienst deed als pijpeveger (Crompvoets, pag. 159). [N 40, 120]
II-6
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (L265p Meijel)
|
bunzing
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
eerste nabuur:
uurste noober (L265p Meijel),
naburen:
nòbbərə (L265p Meijel)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|