21305 |
buurten |
buurten:
buurte (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
bŭŭrtə (L265p Meijel)
|
de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22411 |
caleidoscoop |
caleidoscoop:
caleidoscoop (L265p Meijel),
kijkglaasje:
kīkglɛ̄skə (L265p Meijel)
|
Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarieberg:
calvarieberg (L265p Meijel),
kalvāribɛ̄rəx (L265p Meijel)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31006 |
cambreren |
cambreren:
kambrę̄rǝ (L265p Meijel)
|
Het van een cambreur voorzien van het onderwerk. [N 60, 90a]
II-10
|
31005 |
cambreur |
cambreur:
kambrø̄r (L265p Meijel)
|
Het stukje hout of stijf leer dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en de loopzool wordt gelegd. Knöfel (I, pag. 47) heeft het in dit verband over een stalen veer: "Men zal bij den platvoet steeds waargenomen hebben, dat hij vooral op den voorkant der hak loopt, terwijl de achterkant der hak van den vlakken grond afstaat; dit is een teeken dat het geleng te zwak was. Men gebruike daarom als campereur een zeer sterke stalen veer, die den vorm moet hebben van het hol der leest." Zie afb. 43. [N 60, 89b]
II-10
|
24604 |
canadapopulier |
canadas:
eigen spellingsysteem
canadaas (L265p Meijel),
canadas (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
kannəedas (L265p Meijel)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18654 |
cape |
pelerinetje (<fr.):
(met strik op de rug; een mooiere, fijnere soort pelderien heette een kardinaal)
pelderineke (L265p Meijel)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capusjon (L265p Meijel),
kapəšoͅn (L265p Meijel),
kap:
kap (L265p Meijel)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] || de capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carabool (L265p Meijel),
karamboͅlə (L265p Meijel)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18067 |
cariës |
smerige tanden:
smèrige taand (L265p Meijel),
wolf:
wolf (L265p Meijel),
wolləf (L265p Meijel)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|