e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurten buurten: buurte (Meijel, ... ), bŭŭrtə (Meijel) de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)] III-3-1
caleidoscoop caleidoscoop: caleidoscoop (Meijel), kijkglaasje: kīkglɛ̄skə (Meijel) Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)] III-3-2
calvarieberg op het kerkhof calvarieberg: calvarieberg (Meijel), kalvāribɛ̄rəx (Meijel) De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)] III-3-3
cambreren cambreren: kambrę̄rǝ (Meijel) Het van een cambreur voorzien van het onderwerk. [N 60, 90a] II-10
cambreur cambreur: kambrø̄r (Meijel) Het stukje hout of stijf leer dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en de loopzool wordt gelegd. Kn√∂fel (I, pag. 47) heeft het in dit verband over een stalen veer: "Men zal bij den platvoet steeds waargenomen hebben, dat hij vooral op den voorkant der hak loopt, terwijl de achterkant der hak van den vlakken grond afstaat; dit is een teeken dat het geleng te zwak was. Men gebruike daarom als campereur een zeer sterke stalen veer, die den vorm moet hebben van het hol der leest." Zie afb. 43. [N 60, 89b] II-10
canadapopulier canadas: eigen spellingsysteem  canadaas (Meijel), canadas (Meijel), Nijmeegs (WBD)  kannəedas (Meijel) De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] III-4-3
cape pelerinetje (<fr.): (met strik op de rug; een mooiere, fijnere soort pelderien heette een kardinaal)  pelderineke (Meijel) cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)] III-1-3
capuchon capuchon (fr.): capusjon (Meijel), kapəšoͅn (Meijel), kap: kap (Meijel) capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] || de capuchon [N 59 (1973)] III-1-3
carambole carambole (fr.): carabool (Meijel), karamboͅlə (Meijel) Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)] III-3-2
cariës smerige tanden: smèrige taand (Meijel), wolf: wolf (Meijel), wolləf (Meijel) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)] III-1-2