e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
compost groesmest: grūs[mestj (Meijel), stratendrek: strǭtǝndrɛk (Meijel) Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.] I-1
concubine ander: ən andər heͅbə (Meijel), pofwijf: ?  n poofwief (Meijel) Een concubine, bijzit, bijwijf. [N 96D (1989)] III-3-3
conferentie conferentie (<lat.): conferentie (Meijel), preek: preek (Meijel) Een gemeenzame, geestelijke toespraak [conferentie?]. [N 96B (1989)] III-3-3
congregatie van de heilige familie heilige familie: h familie (Meijel), heͅjləgə fəmili (Meijel) De congregatie van mannen (Aartsbroederschap der H. Familie). [N 96D (1989)] III-3-3
consecratie consecratie (<lat.): consecratie (Meijel), konsəkrāsi (Meijel) De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)] III-3-3
constateren afslaan: afslōͅ (Meijel), afstempelen: afstempele (Meijel) het neerdrukken van een knop of hendel om de tijd op te tekenen? [N 93 (1983)] III-3-2
contrefort contrefort: kǫntrǝfǭr (Meijel), steunbeer: stø̄nbęr (Meijel) Het stijve stuk leer dat tot meerdere stevigheid in de schacht wordt vastgekleefd, aan de hielkant, tussen leer en voering. "De contreforts (stijven) snijdt men steeds zoo dat zij den hiel omsluiten en zij mogen niet hooger of lager zijn, dan hun bestemming vordert. Te hooge contreforts schuren tegen den buitenenkel, te lage geven geen vastigheid, geen stand. Ook moeten zij van geschikte lengte zijn, n.l. dat zij behoorlijk tot v√≥√≥r de hak in het hol reiken. Boven schalmt men de contreforts goed af, wat naar onderen toe minder het geval mag zijn. Ook zorge men dat de contreforts boven het nodige slot hebben, zoodat zij goed tegen de leest aanliggen." (Kn√∂fel I, pag. 194). Zie afb. 36. [N 60, 80] || Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.] II-10, II-9
controleren kijken of ie gaat: kīkǝ of ī gę (Meijel) Men controleert of de haren en de huid voldoende geweekt zijn door met de vingers aan een plukje haar te trekken of erover te wrijven. Als de haren zich gemakkelijk laten verwijderen is het varken genoeg gebroeid. [N 28, 24] II-1
convoyeur begeleider: begeleider (Meijel), convoyeur (fr.): koͅnvəjø͂ͅr (Meijel), oppasser: oppasser (Meijel) de persoon die de duiven begeleidt naar de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
cornage cornage (subst., fr.): kørnāš (Meijel), kǫrnās (Meijel) Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.] I-9