33824 |
dartel |
(een) dappere:
dapǝrǝ (L265p Meijel),
(een) rappe:
rapǝ (L265p Meijel)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
34406 |
dartel springen |
dartelen:
dartǝlǝ (L265p Meijel)
|
Dartel springen, gezegd van de jonge dieren in de wei. [N 77, 129]
I-12
|
33961 |
das |
stofdas:
stȳfdas (L265p Meijel
[(in koperen huls)]
)
|
De roodwollen versiering aan de spanen van het haam bij feestelijke gelegenheden. [N 13, 15]
I-10
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L265p Meijel)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
speld:
späl (L265p Meijel)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28588 |
dathepijp |
dathepijp:
dathepijp (L265p Meijel)
|
Pijp waarmee men rook verwekt niet door te trekken maar door te blazen. Er zijn uitvoeringen in hout, ijzer of messing, met en zonder kogelventiel (De Roever, pag. 118). [N 63, 76b]
II-6
|
25117 |
dauw |
dampnevel:
damp nèvel (L265p Meijel),
nevel:
néével (L265p Meijel),
nevelig:
nevelig (L265p Meijel)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
Nijmeegs (WBD)
dauw (L265p Meijel),
oude spellingsysteem afhankelijk van de vrucht
dauw (L265p Meijel),
waas:
eigen spellingsysteem
was (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
oude spellingsysteem afhankelijk van de vrucht
was (L265p Meijel)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
32891 |
daverwaat |
daverwaat:
dāvǝrwāt (L265p Meijel)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|
22128 |
de aankomst van de duif telefonisch melden |
melden:
mɛlə (L265p Meijel)
|
het telefonisch melden van de aankomst van de duif [N 93 (1983)]
III-3-2
|