e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (zn.) dood: (Meijel), (o van dot).  (Meijel) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodliggen doodliggen: dǫlegǝ (Meijel) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
doodlopende weg doodlopende weg: dòlôepəndə wéch (Meijel) een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1
doodskist doodskist: dodskeest (Meijel, ... ), doøͅtskeest (Meijel), doͅtskēst (Meijel, ... ), dòtskeest (Meijel) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist || Doodskist. III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: dotshemd (Meijel), bekleding van de dode wanneer hij in de doodskist wordt gelegd  dòtshémt (Meijel), doodskleder: dotsklè (Meijel), bekleding van de dode wanneer hij in de doodskist wordt gelegd  dòtsklé (Meijel), papieren doodshemd: papiere dotshemd (Meijel), papieren doodskleder: papiere dotsklè (Meijel) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodshemd || doodskleed III-2-2
doodsklok doodsklok: doeedsklok (Meijel), doͅtskloͅk (Meijel) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodsteken hartader doorsnijden: hartǭr dørsnęjǝ (Meijel), koosjer slachten: kǫwsǝr slaxtǝ (Meijel), steken: stē̜kǝ (Meijel) Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.] II-1
doodzonde doodzonde: doeëdzeunj (Meijel), dōtzondə (Meijel) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doofpot doofpot: duǝfpot (Meijel), dūfpot (Meijel) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] II-1, III-2-1
dooien t slaakt]: doijen (Meijel), dŏje (Meijel), dójje (Meijel), ’t dojt (Meijel), ’t weer gè af (Meijel, ... ) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4