34350 |
droge tepel |
dopspeen:
dopspeen (L265p Meijel)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
30580 |
droge verfstoffen |
droge verf:
drø̄x ˲vɛ̄rǝf (L265p Meijel),
litofoonwit:
litofōnwet (L265p Meijel),
loodwit:
lūǝtwet (L265p Meijel),
permanentwit:
pɛrmanɛntwet (L265p Meijel
[(weinig gebruikt)]
),
titaan:
titān (L265p Meijel),
zinkwit:
zeŋkwet (L265p Meijel),
zweeds zwart:
zwēts ˲zwart (L265p Meijel
[(van houtskool gemaakt)]
)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
26810 |
drogen van turf |
drogen:
dryǝgǝ (L265p Meijel)
|
Het drogen van turf begint spoedig na het steken van de hoeveelheid turf die men nodig heeft voor de winter. [I, 83]
II-4
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drȳgǝ (L265p Meijel)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zatlap (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zuiplap:
zōēplap (L265p Meijel),
zoeplap
zŏĕplap (L265p Meijel)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
zat:
zat (L265p Meijel)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
der een op hebben:
dr ennen ŏp hebbe (L265p Meijel),
hem om hebben:
m eum hebbe (L265p Meijel)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog blijven:
drûuch blīēvə (L265p Meijel),
drûûch weer blīévə (L265p Meijel),
het blijft droog:
het blieft drüig vandaag (L265p Meijel),
t blijft over]:
’t blieft druiig (L265p Meijel),
’t stie’t hem (L265p Meijel),
’t weer helt zich (L265p Meijel)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
vogelpest:
vogelpest (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûuch (L265p Meijel)
|
droog [RND]
III-4-4
|