e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droge tepel dopspeen: dopspeen (Meijel) Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b] I-12
droge verfstoffen droge verf: drø̄x ˲vɛ̄rǝf (Meijel), litofoonwit: litofōnwet (Meijel), loodwit: lūǝtwet (Meijel), permanentwit: pɛrmanɛntwet (Meijel  [(weinig gebruikt)]  ), titaan: titān (Meijel), zinkwit: zeŋkwet (Meijel), zweeds zwart: zwēts ˲zwart (Meijel  [(van houtskool gemaakt)]  ) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen van turf drogen: dryǝgǝ (Meijel) Het drogen van turf begint spoedig na het steken van de hoeveelheid turf die men nodig heeft voor de winter. [I, 83] II-4
drogen, droog worden (van gemaaid gras) drogen: drȳgǝ (Meijel) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zatlap: zatlap (Meijel, ... ), zuiplap: zōēplap (Meijel), zoeplap  zŏĕplap (Meijel) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken zat: zat (Meijel) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn der een op hebben: dr ennen ŏp hebbe (Meijel), hem om hebben: m eum hebbe (Meijel) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: drûuch blīēvə (Meijel), drûûch weer blīévə (Meijel), het blijft droog: het blieft drüig vandaag (Meijel), t blijft over]: ’t blieft druiig (Meijel), ’t stie’t hem (Meijel), ’t weer helt zich (Meijel) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog snot vogelpest: vogelpest (Meijel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
droog weer droog: drûuch (Meijel) droog [RND] III-4-4