e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogdoek, theedoek droogdoek: dryəxdūk (Meijel) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogstaan droogstaan: drȳxstǭ (Meijel) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop drop: drop (Meijel), dròp (Meijel), dropje: drupke  drupkə (Meijel) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater rouwtje: rouwke (Meijel), suikerpek: suukerpéék  sŭŭkkərpéék (Meijel), suikerpekwater: een drenkske met sukkerp‰kwatter  sukkerpēkwatter (Meijel), suikerspek: sŭŭkkərspééək (Meijel) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druifhyacint blauw druifje: blauw druifje (Meijel) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: muscari (blauw druifje) [N 73 (1975)] III-4-3
druilerig en koud weer miezerig (weer): miezerig (Meijel), miezerig weer (Meijel), mĭĕzzərəch (Meijel), mottig (weer): mŏttig (Meijel), nat (weer): naat (Meijel), naat weer (Meijel), nààt (Meijel), ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.  nāt (Meijel), regenachtig (weer): rèchen-achtig (Meijel, ... ), rèègən èchtəch (Meijel), réégənèèchtəch (Meijel), smerig (weer): smèrig (Meijel), waterkoud (weer): watterkaaw (Meijel, ... ), wattərków (Meijel) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk praten druk praten: druk praote (Meijel), kwebbelen: kwebbele (Meijel), tateren: taatərə (Meijel) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drukke (Meijel), duwen: douwen (Meijel), douwə (Meijel) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop knippertje: knepǝrkǝ (Meijel) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
drukte maken stronselen: strónsele (Meijel), strónsələ (Meijel) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || stronselen; drukte maken, veel moeite doen, meestal op luidruchtige wijze III-1-4