e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duif uit het laatste nest van het jaar achterblijver: achterbliever (Meijel), laat jong: lāt joŋk (Meijel) Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)] III-3-2
duif uit het tweede nest van het jaar nakomer: nao-kommer (Meijel), tweede broed: twédə brut (Meijel) Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)] III-3-2
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen zwarte, een -: zwartə (Meijel) Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)] III-3-2
duiker duiker: duuker (Meijel), dŭŭkkər (Meijel) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1
duim duim: duum (Meijel), toren: tǫr (Meijel) duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9, III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: doem (Meijel), dŭŭm (Meijel) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: duumeling (Meijel) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duin berg: bèrch (Meijel), zandbult: zandbult (Meijel), zantbult (Meijel) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duitse mis duitse gezongen mis: deutse gezanges mes (Meijel) Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)] III-3-3
duivel duivel: duvel (Meijel), dyvəl (Meijel) De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] III-3-3