31061 |
afmaken |
afwerken:
afwę̄rǝkǝ (L265p Meijel)
|
Het afwerken van de schoen; de laatste handelingen voor het uitleesten; het in model brengen en gladmaken van de kanten en de zool; het uitpoetsen, in het zwart zetten, met was inbranden en ophalen van de schoen. [N 60, 131a]
II-10
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aftrééje (L265p Meijel),
aftrééjə (L265p Meijel)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29039 |
afpersen |
afpersen:
afpɛrsǝ (L265p Meijel)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
30720 |
afpuimen |
in de verf schuren:
en dǝ vɛ̄rǝf šūrǝ (L265p Meijel)
|
Een verflaag afschuren met behulp van een stuk puimsteen. Afpuimen vindt bijna uitsluitend toepassing bij een verflaag op nieuw hout en op een eerste menie-verflaag. Het dient om onzuiverheden in de verflaag, houtvezels etc. te verwijderen. Zie ook het lemma 'Puimsteen'. [N 67, 70c]
II-9
|
23734 |
afraffelen |
afraffelen:
afrafələ (L265p Meijel),
afratelen:
afrattelen (L265p Meijel)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32517 |
afranden |
rand maken:
rant mākǝ (L265p Meijel)
|
Het vlechten van de bovenste rand van de mand. [N 40, 67]
II-12
|
26267 |
afremmen |
stilzetten:
stelzetǝ (L265p Meijel)
|
De molen afremmen door middel van de vang. [N O, 13a]
II-3
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaan:
àfrĭĕkaan (L265p Meijel),
afrikaantje:
-
afrikaantjes (L265p Meijel),
eigen spellinsysteem
afrikaantjes (L265p Meijel),
stinkertje:
stinkərkə (L265p Meijel),
eigen spellinsysteem
stinkerkus (L265p Meijel)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [N 73 (1975)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
afrit (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25363 |
afschampen |
half geraakt:
half gǝrakt (L265p Meijel),
ketsen:
kɛtsǝ (L265p Meijel)
|
Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.]
II-1
|