22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
erlik (L265p Meijel),
eͅrlek (L265p Meijel)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17585 |
eerste baardharen |
melkhaar:
melkhōr (L265p Meijel)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24010 |
eerste communie |
eerste communie (<lat.):
urste h communie (L265p Meijel),
yrstə kəmyni (L265p Meijel)
|
De eerste H. Communie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22038 |
eerste ei |
eerste ei:
yrstə eͅj (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder: het eerste ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32956 |
eerste hooioogst |
eerste snede:
ȳrstǝ snēi̯ (L265p Meijel)
|
Hier zijn opgenomen de benamingen van de eerste hooioogst die zijn opgegeven in tegenstelling tot die voor de tweede hooioogst; wanneer de opgave hetzelfde was als die voor hooi in het algemeen, is deze niet hier, maar bij het lemma ''hooi'' ondergebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128a]
I-3
|
24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
ierste mes (L265p Meijel),
yrstə mes (L265p Meijel)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28510 |
eerste nazwerm |
nazwerm:
nǭzwɛ̄rǝm (L265p Meijel)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
21564 |
eerste opbod |
inzet:
inzit (L265p Meijel)
|
de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29027 |
eerste pas |
eerste pas:
yrstǝ pās (L265p Meijel)
|
De eerste, ruwe pas waarvoor het colbert geheel in elkaar moet worden geregen zonder voering. Volgens de informant van K 361 is er maar één pas. [N 59, 76a]
II-7
|
33121 |
eerste rij schoven van het dorsbed |
aanleg:
ānlęx (L265p Meijel)
|
De meest gebruikelijke inrichting van het dorsbed bestaat uit één lange rij schoven, in de lengterichting van de dorsvloer achter elkaar gelegd, en daarop een tweede laag die bestaat uit twee rijen, met de koppen van de schoven naar elkaar toegekeerd, zodat de aren op de eerste, ondersterij rusten. In dit lemma staan de benamingen van de eerste, onderliggende rij bijeen, die in lengterichting achter elkaar liggen. Opmerkenswaard (en elders ongebruikelijk) is hetgeen de zegsman van L 330 opgeeft: "drie of vier schoven werden losgemaakt en uitgespreid over de dorsvloer voordat het eigenlijke bed van twee rijen schoven met de koppen naar elkaar toe werd gelegd". Voor de fonetische documentatie van de woord(delen) [bed] en [brei], zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). Zie ook afbeelding 11, a.' [N 14, 17a; JG 1c, 2c; monogr.]
I-4
|