28573 |
europees vuilbroed |
vuilbroed:
vø̜jlbrut (L265p Meijel)
|
Zuurbroed. Ziekte veroorzaakt door bacillen. Deze ziekte tast het open broed aan. De meeste larven sterven er aan nog voordat zij het popstadium bereikt hebben. [N 63, 27]
II-6
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
evangeli (L265p Meijel),
evangillie (L265p Meijel)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele schei:
dǫbǝl šɛi̯ (L265p Meijel),
koppelhout:
kopǝlhǫu̯t (L265p Meijel),
koppelschei:
kopǝlšęi̯ (L265p Meijel)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē̜vǝ (L265p Meijel)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
26174 |
evenwichtig |
wichtig:
wextex (L265p Meijel)
|
Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r]
II-3
|
30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
ēzǝlsrøx (L265p Meijel)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkel (L265p Meijel),
fakkəl (L265p Meijel)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22485 |
fakkeloptocht |
fakkeloptocht:
fakkeloptocht (L265p Meijel)
|
Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20172 |
familie |
familie:
familie (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
femielle (L265p Meijel),
fəmĭĕlie (L265p Meijel)
|
geheel van bloedverwanten met dezelfde naam || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22664 |
fanfare |
fanfare:
famfār (L265p Meijel),
foͅmfār (L265p Meijel),
fómfaar (L265p Meijel)
|
Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] || Fanfare: muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk.
III-3-2
|