e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
europees vuilbroed vuilbroed: vø̜jlbrut (Meijel) Zuurbroed. Ziekte veroorzaakt door bacillen. Deze ziekte tast het open broed aan. De meeste larven sterven er aan nog voordat zij het popstadium bereikt hebben. [N 63, 27] II-6
evangelie evangelie: evangeli (Meijel), evangillie (Meijel) De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)] III-3-3
evenaar, tweespanszwenghout dobbele schei: dǫbǝl šɛi̯ (Meijel), koppelhout: kopǝlhǫu̯t (Meijel), koppelschei: kopǝlšęi̯ (Meijel) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
evene evie: ē̜vǝ (Meijel) Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31] I-4
evenwichtig wichtig: wextex (Meijel) Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r] II-3
ezelsrug ezelsrug: ēzǝlsrøx (Meijel) Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.] II-9
fakkel fakkel: fakkel (Meijel), fakkəl (Meijel) In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] III-2-1
fakkeloptocht fakkeloptocht: fakkeloptocht (Meijel) Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)] III-3-2
familie familie: familie (Meijel, ... ), femielle (Meijel), fəmĭĕlie (Meijel) geheel van bloedverwanten met dezelfde naam || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2
fanfare fanfare: famfār (Meijel), foͅmfār (Meijel), fómfaar (Meijel) Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] || Fanfare: muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk. III-3-2