21322 |
gevangenis |
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
kəsjot (L265p Meijel),
kot:
Van Dale: kot, 4. gevangenis.
kot (L265p Meijel),
kót (L265p Meijel),
nor:
nor (L265p Meijel),
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
patoet (L265p Meijel)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34303 |
gevlekt varken |
piétrainer:
pǝtrē̜nǝr (L265p Meijel)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevulig (L265p Meijel),
gəvŭŭlləch (L265p Meijel),
pijn:
pinj (L265p Meijel)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
geen gevoel:
gen gevuul (L265p Meijel),
gén gəvūūl (L265p Meijel),
gên gevuul (L265p Meijel)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevörm waere (L265p Meijel),
gəvøͅrəmt wēͅrə (L265p Meijel)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweer (L265p Meijel),
gəwéér (L265p Meijel),
stengun:
Van Dale: stengun (Eng., naar de uitv. Scheppard en Turpin, en naar het model van brengun), machinepistool met steunkolf, dat zowel voor snelvuur als voor het schot-voor-schot schieten geschikt is.
stèngun (L265p Meijel)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
gəweͅj (L265p Meijel),
hoorngewei:
hèur-gewei (L265p Meijel)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (L265p Meijel),
gəwøͅlf (L265p Meijel),
gəwɛləf (L265p Meijel)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
gewelfschildering:
gəwøͅlfsxeldəreŋ (L265p Meijel),
muurschildering:
my(3)̄rsjeldəreŋ (L265p Meijel)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
gəwētə (L265p Meijel),
gewissen (du.):
gewisse (L265p Meijel)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|