id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19688 | gieter | gieter: gīētər (Meijel, ... ), gītǝr (Meijel) | Hoe noemt u: de tuingieter waarmee men aangiet (broesgieter?) [N 71 (1975)], [N 73 (1975)] || Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.] II-9, III-2-1 |
18053 | gif | vergif: vergif (Meijel), vərgif (Meijel), vergift: vergift (Meijel) | Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2 |
22490 | gildeknecht | schildknaap: sjiltknaap (Meijel) | De knecht van een gilde [knaap]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
17879 | gispen, geselen | klatsen: klatsə (Meijel), kletsen: klétse (Meijel) | slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20949 | gist | gist: gēst (Meijel) | Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1 |
28864 | git | git: get (Meijel) | Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW] II-7 |
30745 | glaceren | glaceren: glasē̜rǝ (Meijel) | Bij hout- en marmerschilderen het aanbrengen van een dunne, doorschijnende verflaag die vervolgens met speciale kwasten wordt behandeld. Het lazuren (L 163, P 219) wordt gedaan met lazuurverf, een verf die het onderliggend materiaal laat doorschemeren. [N 67, 84a] II-9 |
18687 | glacé | glac (fr.): glacés (Meijel) | handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3 |
24987 | glad, glijdend | glad: glad (Meijel) | glad [DC 39 (1965)] III-4-4 |
33739 | gladde ijzerdraad | draad: drǫ (Meijel) | Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8 |