32852 |
grasspriet |
spier:
spīr (L265p Meijel)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleik (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
bléjk (L265p Meijel),
blééjk (L265p Meijel),
groes:
groes (L265p Meijel),
grōēs (L265p Meijel)
|
het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
groeszode:
(mv)
grūszōj (L265p Meijel),
rus:
røsǝ (L265p Meijel),
zode:
(mv)
zōjǝ (L265p Meijel)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
32539 |
grauw werk |
grauw werk:
grǭw wɛ̄rǝk (L265p Meijel)
|
Werk dat met grauwe, dus ongeschilde, wissen is gemaakt. [N 40, 14]
II-12
|
32538 |
grauwe korf |
korf:
kø̜̄rǝf (L265p Meijel)
|
Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39]
II-12
|
32537 |
grauwe mand |
mand:
mānt (L265p Meijel)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|
26902 |
grauwe turf of grauwveen |
bolle turf:
bōlǝ tø̜rǝf (L265p Meijel),
vale:
vālǝ (L265p Meijel)
|
Het grauwveen is een laag veen van 0.5 tot 2.5 m dik en volgt op het bonkveen. De kleur ervan is lichtbruin en de laag bestaat uit heide- of wol-grasturf of turf uit veenmos. [II, 108]
II-4
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
grauwe vliegenvanger:
grōͅu̯ə vlīgəvaŋər (L265p Meijel),
spinmusje:
spinmeuske (L265p Meijel)
|
grauwe vliegenvanger || grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32478 |
grauwe wis |
wis:
wes (L265p Meijel)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
27100 |
grauwveen graven |
vale graven:
vālǝ grāvǝ (L265p Meijel)
|
Naast het overwegende graven naar de zwarte turf vindt, bij voorkeur in de winter, ook nog plaats het graven van het grauwveen. In de winter vriest de turf door, waardoor het vochtgehalte vermindert. [II, 108b]
II-4
|