21458 |
haten |
een afkeer hebben van:
afkér hebbe (L265p Meijel),
haten:
haate (L265p Meijel),
niet kunnen luchten:
nie kannə leuchtə (L265p Meijel)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (L265p Meijel)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkēst (L265p Meijel),
haverton:
hāvǝrtōn (L265p Meijel)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
34285 |
haverkorfje |
haverpot:
hāvǝrpot (L265p Meijel),
kop:
kop (L265p Meijel)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. WBD
haavermout (L265p Meijel),
havermout (L265p Meijel)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutepap:
Syst. WBD
haavermoutepap (L265p Meijel),
havermoutepap (L265p Meijel),
havermoutpap:
havermout pap (L265p Meijel)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26909 |
haverstro |
haver en stro:
hāvǝrɛnstruǝ (L265p Meijel)
|
Veen met veel wortelstokresten. [II, 16j]
II-4
|
33994 |
haverzak |
kopzak:
kǫp˲zak (L265p Meijel)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hāzəlwø͂ͅrəm (L265p Meijel)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
hazenkot:
hāzəkūt (L265p Meijel),
WBD
hoazəkōēt (L265p Meijel),
hazenleger:
cassettebandje
hazelèger (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
kot:
koët (L265p Meijel),
kūt (L265p Meijel),
oude spelling
kōēt (L265p Meijel),
WBD
kōēt (L265p Meijel),
legerkot:
leger-koet (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|