19461 |
hek, hekwerk |
hek:
hék (L265p Meijel),
schutting:
sjutting (L265p Meijel)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26148 |
hekken |
hekwerk:
hękwę̄rǝk (L265p Meijel)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
šęjǝ (L265p Meijel)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
23906 |
hel |
hel:
hēͅl (L265p Meijel),
hèl (L265p Meijel)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18998 |
helpen |
helpen:
helpen (L265p Meijel)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34354 |
helpen bij het biggen werpen |
kiertjes halen:
kirkǝs hālǝ (L265p Meijel)
|
De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40]
I-12
|
19915 |
hemel |
hemel:
heməl (L265p Meijel),
himmel (L265p Meijel),
himəl (L265p Meijel)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND]
III-3-3
|
24652 |
hemelsleutel |
sint-janskruid:
eigen spellinsysteem
St. Janskroed (L265p Meijel)
|
Hemelsleutel (sedum telephium: purpureum 10 tot 40 cm hoog. De stengels groeien rechtop of opstijgend; de bladeren groeien tegenoverstaand, eivormig, vlezig en gezaagd; de bloemen groeien in dichte trossen en zijn geel of purperrood. Bloeitijd in juli e [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
hemelvaartsdag:
heməlvārtsdax (L265p Meijel),
himmelvaarsdag (L265p Meijel)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34470 |
hen zonder staart |
bolhen:
bolhē̜n (L265p Meijel)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|