e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoektouw eindtouw: ęntjtǫw (Meijel) Het touw waarmee de hoeken van de zeilen worden vastgezet. [N O, 5j; A 42A, add.] II-3
hoekzetter voorwerker: vø̄rwɛrǝkǝr (Meijel) Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.] II-9
hoepel kievel: kievvel (Meijel), kivəl (Meijel), kieveloot: kieveloet (Meijel), kievveloeët (Meijel), kivəlōət (Meijel), reep: van een fietsrad gemaakt  rijp (Meijel) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Kievel: grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij voortrolt. || Kieveloot: grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij voortrolt. III-3-2
hoepelen kievelen: kievele (Meijel), kievvele (Meijel), kivələ (Meijel), Een hoepel is énne kievveloeët of énne kievvel  kievvele (Meijel), kieveloten: kivəlōətə (Meijel), Een hoepel is énne kievveloeët of énne kievvel  kievveloeëte (Meijel), Zie afbeelding 59 [pag. 88]: kéjsjeute, bókspringe, kievveloeëte èn kurtje springe.  kievveloeëte (Meijel) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || kievelen [SND (2006)] || kieveloten [SND (2006)] || Kieveloten: met de hoepel spelen. || Met de hoepel spelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: rieəpərok (Meijel), riëperok (Meijel) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: riǝpǝ (Meijel) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoesten hoesten: hoeste (Meijel), kuchen: keche (Meijel) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Meijel) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoeven verwijderen hoeven afkappen: huvǝ afkapǝ (Meijel) Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.] II-1
hoge herenschoen bottine: bottiens (Meijel, ... ), hoge schoen: hoehg sjoehn (Meijel), hŏĕg sjŏĕn (Meijel), huəx šūn (Meijel) De halfhoge schoen die indertijd door iedereen werd gedragen? (bottine?) [N 60 (1973)] || herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3