e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdstel kopstuk: kopstøk (Meijel) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdtooi van communiemeisjes sluier: sluier (Meijel) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdvaart hoofdvaartje: hōfvartjǝ (Meijel), vast kanaal: vāst kanāl (Meijel) Een groot, vast kanaal voor de turfafvoer. In de Peel zijn het Deurnes kanaal en de Helenavaart hoofdkanalen. [11, 19a] II-4
hoofdwijk hoofdwijk: hōfwik (Meijel) Smal kanaal waarop de wijken loodrecht staan. Het dient voor turfafvoer en is tevens afwateringskanaal van de wijken en raaien. [II, 18] II-4
hoofdwortel penwortel: eigen spellingsysteem  penwortel (Meijel, ... ), Nijmeegs (WBD)  penwórtəl (Meijel), penworten: oude spellingsysteem (moeilijk leesbaar: bedoeld is waarschijnlijk penwortel)  penworten (Meijel), pin: oude spellingsysteem  pin (Meijel) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] III-4-3
hoog varken reiger: ręi̯gǝr (Meijel) Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.] I-12
hoog vliegen hoog zitten: hoͅx zetə (Meijel) Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)] III-3-2
hoogdag hoge feestdag: huəgə feͅstdax (Meijel), hoogdag: hoegdag (Meijel) Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] III-3-3
hoogliggende akker hoogveld: hǫxfɛlt (Meijel) De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4] I-8
hoogmis hoogmis: hogmis (Meijel), hoͅmes (Meijel), huməs (Meijel), ouder  hommes (Meijel) De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND] III-3-3