33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kopstøk (L265p Meijel)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
sluier:
sluier (L265p Meijel)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
26923 |
hoofdvaart |
hoofdvaartje:
hōfvartjǝ (L265p Meijel),
vast kanaal:
vāst kanāl (L265p Meijel)
|
Een groot, vast kanaal voor de turfafvoer. In de Peel zijn het Deurnes kanaal en de Helenavaart hoofdkanalen. [11, 19a]
II-4
|
26921 |
hoofdwijk |
hoofdwijk:
hōfwik (L265p Meijel)
|
Smal kanaal waarop de wijken loodrecht staan. Het dient voor turfafvoer en is tevens afwateringskanaal van de wijken en raaien. [II, 18]
II-4
|
24720 |
hoofdwortel |
penwortel:
eigen spellingsysteem
penwortel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
penwórtəl (L265p Meijel),
penworten:
oude spellingsysteem (moeilijk leesbaar: bedoeld is waarschijnlijk penwortel)
penworten (L265p Meijel),
pin:
oude spellingsysteem
pin (L265p Meijel)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34330 |
hoog varken |
reiger:
ręi̯gǝr (L265p Meijel)
|
Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.]
I-12
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog zitten:
hoͅx zetə (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoge feestdag:
huəgə feͅstdax (L265p Meijel),
hoogdag:
hoegdag (L265p Meijel)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoogveld:
hǫxfɛlt (L265p Meijel)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hogmis (L265p Meijel),
hoͅmes (L265p Meijel),
huməs (L265p Meijel),
ouder
hommes (L265p Meijel)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|