22370 |
autoped |
autoped:
autoped (L265p Meijel),
/
autópèt (L265p Meijel),
step (eng.):
/
stèp (moderner) (L265p Meijel)
|
autoped [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] || step [SND (2006)]
III-3-2
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
avereghts (L265p Meijel),
verkeerd:
vərkîert (L265p Meijel)
|
niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondgebed:
aovendgebed (L265p Meijel),
ōͅvəntgəbɛt (L265p Meijel)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avond, de -:
de naovend (L265p Meijel),
avondeten:
óvesè.te (L265p Meijel),
18 uur
aovəntéétə (L265p Meijel),
avondskost:
aoveskoost (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
óveskoost (L265p Meijel),
s-avondseten:
avend ééten
saovəsèètə (L265p Meijel)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtridium (L265p Meijel)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24061 |
avondwake |
avondmis:
ovendmis voor de overledene (L265p Meijel),
ōͅvəntmes (L265p Meijel)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azjin (L265p Meijel),
azing
azĭĕng (L265p Meijel),
edik:
eek (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
ēēk (L265p Meijel)
|
azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28741 |
baai |
baai:
bāj (L265p Meijel)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien rok:
baaie rok (L265p Meijel),
baaje rok (L265p Meijel)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
baal:
baal (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
baalscholk:
baalsjolk (L265p Meijel),
baelsjolk (L265p Meijel)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|