e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inschuren in de verf schuren: en dǝ vɛ̄rǝf šurǝ (Meijel) Met behulp van puimsteen in de natte grondverf schuren om de verflaag te doen hechten aan de plamuurlaag. [N 67, 72b] II-9
inslaan, van de bliksem gezegd inslaan: inslao (Meijel), insloə (Meijel), ’t hé ingeslaage (Meijel) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4
inslag inslag: enslax (Meijel) Het stuk overleer dat men bij het overhalen over de rand van de binnenvoet trekt om dit tussen binnenzool en tussenzool te kunnen vastnaaien. [N 60, 86] II-10
inslag [wld ii.10, p. 39] inslag: enslax (Meijel) Het stuk overleer dat men bij het overhalen over de rand van de binnenvoet trekt om dit tussen binnenzool en tussenzool te kunnen vastnaaien? (inslag?) [N 60 (1973)] III-1-3
insmeren instrijken: enstrikǝ (Meijel) Het met lijm besmeren van de bovenzool na het kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen, daarna met lijm besmeerd en met een paar spijkers aan de hak en één bij den neus voorlopig vastgezet." (Directie, pag, 301). [N 60, 100] II-10
inspannen inspannen: enspanǝ (Meijel), voorspannen: vørspanǝ (Meijel) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
insteken insteken: enstē̜kǝ (Meijel) De wissen die het opstaande gedeelte van de mand zullen gaan vormen, in de bodem van de mand insteken. [N 40, 54] II-12
interen interen: entę̄rǝ (Meijel) Het aanspreken van de voorraad voedsel door de bijen, die in wintertros bij elkaar hangen. [N 63, 54c] II-6
intrekkende schacht, instromingsschacht intrekkende schacht: intrekkende schacht (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) De schacht waarlangs de verse lucht het ondergrondse gedeelte van de mijn wordt binnengevoerd. De opgaven "beur één", "put één" en "schacht één" duiden het nummer aan van de schacht die op de desbetreffende mijn als instromingsschacht wordt gebruikt. Zo vermeldt de invuller uit L 417 dat men op de mijnen in Zwartberg en Waterschei de oneven nummers voor de intrekkende schachten gebruikt, terwijl men de uitstromingsschachten even nummers geeft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 205; monogr.] II-5
introïtus introtus (<lat.): introitus (Meijel) De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)] III-3-3