28611 |
jaagkorf |
jaagkorf:
jāxkø̜rǝf (L265p Meijel)
|
Wijde, platte korf of gewone korf die met de opening naar beneden op de opening van een andere korf wordt gezet. Het vlieggat ontbreekt. Omdat men de korf gebruikt bij het jagen, noemt men die in dit geval jaagkorf. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 87d; monogr.]
II-6
|
21915 |
jaarduif |
jaarling:
jøͅrleŋ (L265p Meijel),
jarige, een ~:
jörige (L265p Meijel)
|
een jonge duif van één jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
jōͅrdinst (L265p Meijel),
jaargetijd:
jøͅrgəteͅit (L265p Meijel)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21851 |
jaarmarkt |
jaarmarkt:
jaormert (L265p Meijel),
jaormért (L265p Meijel),
markt:
merrəkt (L265p Meijel)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18539 |
jachtpak |
jagerspak:
In Meijel één man die zo¯n pak droeg
jēͅgərspak (L265p Meijel)
|
het jachtcostuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18383 |
jachtschoen |
jagerschoen:
jēͅgəršūn (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u in het algemeen een schoen die op jacht gedragen wordt? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
trouwpak:
trōͅwpak (L265p Meijel)
|
het jacquet-costuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jaage (L265p Meijel),
jāgǝ (L265p Meijel),
trekken:
sjeep trékkə (L265p Meijel)
|
Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.] || voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)]
II-6, III-3-1
|
18560 |
jagersjas |
jagersjas:
jēͅgərsjas (L265p Meijel)
|
groene jas met een plooi in de rug [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|