e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keelketting, keelriem optrekriem: optrekriem (Meijel) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn keelpijn: kɛlpin (Meijel) keelpijn [RND] III-1-2
keep keep: kēp (Meijel) keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)] III-4-1
keerdeur keerdeur: kiǝrdør (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Domaniale]) Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215] II-5
keerklossen keerklossen: kiǝrklǫsǝ (Meijel), klossen: klǫsǝ (Meijel), steunen: stø̄nǝ (Meijel) Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d] II-3
keerstrook, wendakker voorhoofd: vør(h)ǫ (Meijel) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: \'oude\' spelling  keffe (Meijel, ... ), cassettebandje  keffen (Meijel, ... ), WBD  keffə (Meijel, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] III-2-1
kegelen bollen: boolle (Meijel), kegelen: dər wört nimɛr gəke.gəlt (Meijel), kegele (Meijel), kēgələ (Meijel) De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
keizerskroon keizerskroon: eigen spellinsysteem \'bolvormig gewas\'  keizerskroejn (Meijel) Keizerskroon (fritillaria imperialis). De stengel draagt aan zijn top een krans van hangende bloemen, daarboven steekt een kuif van groene bladeren uit. De stengel is onderaan niet - en bovenaan dicht bebladerd; de bloemen zijn geel of oranjerood, bloemde [N 92 (1982)] III-2-1
kelder kelder: keͅldər (Meijel) kelder [RND] III-2-1