33934 |
keelketting, keelriem |
optrekriem:
optrekriem (L265p Meijel)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛlpin (L265p Meijel)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
keep:
kēp (L265p Meijel)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28188 |
keerdeur |
keerdeur:
kiǝrdør (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Domaniale])
|
Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215]
II-5
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
kiǝrklǫsǝ (L265p Meijel),
klossen:
klǫsǝ (L265p Meijel),
steunen:
stø̄nǝ (L265p Meijel)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voorhoofd:
vør(h)ǫ (L265p Meijel)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
\'oude\' spelling
keffe (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
cassettebandje
keffen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel),
WBD
keffə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
bollen:
boolle (L265p Meijel),
kegelen:
dər wört nimɛr gəke.gəlt (L265p Meijel),
kegele (L265p Meijel),
kēgələ (L265p Meijel)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
20054 |
keizerskroon |
keizerskroon:
eigen spellinsysteem \'bolvormig gewas\'
keizerskroejn (L265p Meijel)
|
Keizerskroon (fritillaria imperialis). De stengel draagt aan zijn top een krans van hangende bloemen, daarboven steekt een kuif van groene bladeren uit. De stengel is onderaan niet - en bovenaan dicht bebladerd; de bloemen zijn geel of oranjerood, bloemde [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (L265p Meijel)
|
kelder [RND]
III-2-1
|