e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelk kelk: kelk (Meijel), kɛlək (Meijel) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: kelkduukske (Meijel), kɛləkdykskə (Meijel) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelklepeltje kelklepeltje: kelklippelke (Meijel), kɛləklepəlkə (Meijel), schepje: sjipke (Meijel) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3
kemphaan kraagman: kraagman (Meijel) kemphaan III-4-1
kerel kerel: kɛl (Meijel) kerel [RND] III-3-1
keren draaien: drɛ̄i̯ǝ (Meijel), keren: kiǝrǝ (Meijel), kīǝrǝ (Meijel) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerf kerf: kɛrf (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Domaniale]) Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503] II-5
kerk kerk: hij waar te vruug in de kèèrrik (Meijel), kerk (Meijel), kēͅrək (Meijel) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkbank kerkbank: kēͅrəkbaŋk (Meijel), zitbank: zitbank (Meijel) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken kerkbanken: kerkbanken (Meijel), kēͅrəkbɛŋk (Meijel) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3